“Hoe het begon.
Het slakkenfeest.
Een slijmerig vraatzuchtig volkje neemt bezit van onze verfakker.
De zaailingen van dit jaar worden opgevreten zodra ze ontkiemen. De groep noeste werkers (wat zouden we moeten zonder hen?) van de IVN geeft niet op. Ze zaaien opnieuw, bevlogen, vastberaden en weer.. Ze kweken de bloemen thuis in potjes op, om ze beter bestand te maken tegen het slakkenleger. Dat leger rukt op, wordt groter, dikker en brutaler. Er is niet tegen te vechten dit jaar: Het veld afrikaantjes ziet eruit of er brand gewoed heeft: Kale donkere stammen met af en toe aan de top een eenzame bloem. Ik denk dat die paar bloemen een voorbode zijn voor meer. Niets is minder waar, de week erop zijn zelfs de laatste opgevreten. Ik kan het niet geloven: geen afrikaantjes, beetje goudsbloem, een handjevol cosmea, wat sint-Janskruid.”
‘We gaan gewoon voor alle kleine beetjes dankbaar zijn’ schrijft Nel als ik een foto post van onze schamele oogst. Ze heeft zo gelijk. De enorme oogst van vorig jaar is nog lang niet verwerkt, er is genoeg.
De zaadjes Japanse indigo, dit jaar voor het eerst, idee van onze verfexpert Barbara, zijn goed aangeslagen en blijkbaar niet lekker genoeg voor onze vette slijmjurken. De verfbrem ook niet! Die oogst is binnen. We dwalen over de akker, nemen de tijd voor overleg, De wede wordt aangevreten, zullen we oogsten voordat de dikbuikjes zich voluit daaraan wagen? Jennie doet thuis mooie wedetesten; zit er al indigo in?
We oogsten vrouwenmantel, niet onze favoriet, maar kunnen we experimenteren met een ander verfbad erna? Er ontstaan goede gesprekken over verfexperimenten, nieuwe verfbloemen voor komend seizoen, andere recepten. Het boerenwormkruid is sterk, kom maar op slakkenleger, ook dit is binnengehaald zonder veel schade. Met vijf man een fluitje van een cent.
Dan oogsten we de Japanse indigo, experiment, een geweldig feestje, emmers vol ijsklonten naar de akker, een fijne groep plukkers en ververs doet mee, racen naar de Schaapskooi voordat het ijs smelt, afgeladen fietsen, zweet op de voorhoofden, zere ruggen.
Dikke pret, spetters overal met weken erna nog blauwe nagelriemen met Jennie als absolute winnaar, nog nooit zulke blauwe handen gezien en: als kers op de taart de complete verrukking over het blauwgroen, zee blauw, indigoblauw wat ontstaat nadat de strengen wol blootgesteld worden aan de lucht.
Tweede prachtdag: de slakken laten de wede redelijk met rust totdat het sein op blauw gaat: indigo genoeg in de bladeren. Er wordt geoogst, gesneden, gekookt, geverfd. Alles in één dag. Het blijft een wonder, het blauw wat ontstaat zodra de strengen boven water komen. Teamwork, tot het gaatje gaan, opperste concentratie, vrouwenkracht en -pracht.
Een van de laatste oogsten is de guldenroede. We plukken flinke stukken van de struik, zo veel dat ik even niet weet waar de bossen moeten drogen. In de droogkasten past het niet, een lijn spannen bij mij thuis op de veranda? Nooit geweten hoe heerlijk drogende guldenroede geurt. Iedere morgen als ik de deuren naar de veranda opengooi hoofd in de nek, neus omhoog en genieten.
O, en de meekrap! Geoogst. De ossentong, de lievevrouwebedstro, ook geoogst. Van alle drie de wortels, waarvan de meekrap een klassieker is die zich allang bewezen heeft en de andere twee een spannend experiment worden.
Toetje of hoe het seizoen eindigt: we lopen over de verfakker, Barbara en ik, het is bijna november, laatste keer? We kijken naar de voluit bloeiende Japanse indigo; ’Zonde hè. Ja, we kunnen hier makkelijk vijfhonderd gram mee verven. Zullen we? Zondag? Oké. IJs? Niet nodig, koud genoeg.’ Spontane actie. Het resultaat hangt te druipen in de Schaapskooi. Achthonderd gram. Blauwer dan blauw. Ook dit plan kreeg handen extra. Samen, er duikt altijd hulp op. Een geoliede machine, de Wolunie. Het was een goed jaar.“
Lia Bosch
Coördinator Verfplanten